een molen tijdens het proefdraaien
  • proef·draai·en

proefdraaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
proefdraaien
draaide proef
proefgedraaid
zwak -d volledig
  1. van een machine om de werking te kunnen beoordelen
    • Tijdens het proefdraaien vlogen de wieken van de molen. 
  2. van een proces om het te testen
    • Wij gingen met de nieuwe operatiekamer eerst een weekje proefdraaien. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]