• pri·vé·re·ke·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord privérekening privérekeningen
verkleinwoord - -

de privérekeningv

  1. mogelijkheid om via een uniek administratienummer bij een bank persoonlijke inkomsten en uitgaven te doen
     Ze verplaatste het geld naar haar privérekening om het veilig te stellen, zegt ze, voor het geval ze het ooit moet terugbetalen.[2]
     Het geld dat we met het bedrijf verdienen, gaat deels naar een beleggingsrekening en deels naar onze privérekeningen om vrij te besteden. We noemen dat ons ‘zakgeld’.[3]
  2. geheel van persoonlijke inkomsten en uitgaven
     De ene maand na de andere verstreek intussen zonder dat Stemvers zijn aandeel in de zaak stortte. Weliswaar had hij beloofd de boekdrukkers en papierverkopers voor zijn privérekening te nemen, om aldus ook van zijn kant iets effectiefs tot de zaak bij te dragen, maar Meijer zag geen kwitanties.[4]
  • [2] voor iemands priverekening nemen
  • [2] voor iemands priverekening laten
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Martin Kuiper & Christiaan Pelgrim
    “Alleen de ‘meest schofterige’ fraudeurs met coronasteun moeten vervolging vrezen” (15 juni 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Boris Lemereis
    “‘Opletten dat we niet continu met werk bezig zijn’” (25 januari 2021) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Marja Keyser
    De helse vruchtboom of hoe R.C. Meijer in het boekenvak terechtkwam, 1847-1857 in: De Boekenwereld., jrg. 10 nr. 3 (februari 1994), Matrijs, Utrecht, p. 135