Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Prinsenhof


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prin·sen·hof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord prinsenhof prinsenhoffen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het prinsenhofo [1]

  1. residentie van een prins
     Hij deed onmiddellijk al de dekens in de opperzaal van het Prinsenhof ontbieden, en ging zelf met de ridders, die zich reeds bij hem vervoegd hadden, derwaarts; een uur hierna waren de geroepen dekens ten getal van dertig in het aangewezen vertrek vergaderd, zij stonden met ontdekt hoofd aan het einde der zaal en wachtten stilzwijgend op hetgeen men hun ging zeggen.[2]



Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334