• prij·ken
  • In de betekenis van ‘pronken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prijken
prijkte
geprijkt
zwak -t volledig

prijken

  1. absoluut opvallend zichtbaar zijn
    • Het wapen van de familie prijkte boven aan de brief. 
90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]