prangen
- pran·gen
- van Middelnederlands prangen de betekenis van ‘drukken, knellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
prangen |
prangde |
geprangd |
zwak -d | volledig |
prangen
- overgankelijk voortdurend met veel kracht aanraken
- inergatief met veel inspanning handelen
- Het woord prangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prangen" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "prangen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be