premierbonus
- pre·mier·bo·nus
- samenstelling van premier en bonus [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | premierbonus | premierbonussen |
verkleinwoord | premierbonusje | premierbonusjes |
de premierbonus m
- (politiek) het verschijnsel dat een partij bij parlementsverkiezingen zetels te danken heeft aan het feit dat de zittende premier lijsttrekker van die partij is [2]
- Het woord premierbonus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.