• pré·sen·ce
enkelvoud meervoud
naamwoord présence -
verkleinwoord - -

de présencev / m

  1. manier waarop iemands aanwezigheid indruk maakt op anderen
    • Het is die innerlijke heftigheid die hem een onnavolgbare présence geeft op het toneel. [2]
85 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  présence     la présence     présences     les présences  

présence v

  1. aanwezigheid