pompom
- pom·pom
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pompom | pompoms |
verkleinwoord |
de pompom m
- nodeloos lawaai en ophef
- ▸ Naast de 300.000 huizen zijn er ook een pak appartementsgebouwen die zo goed als leeg staan. In Cork werd twee jaar geleden the Elysee met veel pompom geopend.[1]
- (militair) snelvurend kanon m.n. als luchtafweerkanon
- ▸ De Pom-pom of Nordenfeldt-Maximspeelde een groote rol in dezen oorlog; maar ik denk dat men aan dit veldstuk een al te groote waarde heeft gehecht. Het pompom-kanon schopt een helsch lawaai op, wanneer het werkt en dit heeft misschien een demoraliseerenden invloed op den vijand; maar hier eindigen dan ook zijn deugden, want zijn uitwerking beteekent niets.[2]
- [1] bombarie
- Het woord pompom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Roos De mol“Moet er nog een huis zijn?” (22/02/2010), De Standaard
- ↑ Weblink bron B.J. Viljoen“Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog” (1902), W. VERSLUYS