• po·li·tie·macht
enkelvoud meervoud
naamwoord politiemacht politiemachten
verkleinwoord

de politiemachtv / m

  1. groep politieagenten bij een bepaalde gebeurtenis
    • Ter voorkoming van rellen was er bij de voetbalwedstrijd een grote politiemacht aanwezig. 
  2. korps van politie ambtenaren
    • Het plan bracht ze al aan tafel bij presidentskandidaat Hillary Clinton, minister van Justitie Loretta Lynch en, deze zomer, in het Witte Huis bij president Obama. Clintons programma voor politiehervorming - landelijke regels voor het gebruik van dodelijk geweld, burgers betrekken bij de plaatselijke politiemacht, 1 miljard dollar voor trainingen die vooroordelen bij politieagenten moeten tegengaan - is een gematigder afspiegeling van dat van Campaign Zero. [2] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maartje Somers 22 september 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be