polemicus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·le·mi·cus
Woordherkomst en -opbouw
- van het Griekse woord πόλεμέω póleméo, dat oorlog voeren betekent met het achtervoegsel -icus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | polemicus | polemici |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de polemicus m
- iemand die graag strijd voert in de media
- ▸ Edwards is primair een pastor, geen polemicus. De enige systematische verhandeling die hij over Christus schreef, is een preek over Zijn uitnemendheid.”[1]
- ▸ Hij is de meest gevreesde polemicus van Frankrijk, heeft een tiental werken op zijn naam en schreef zopas Destin français, een brok literaire non-fictie die de lange geschiedenis van zijn land en Europa omvat, van de Frankische koning Clovis tot huidig president Macron.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord polemicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "polemicus" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Timmerman uit VS munt uit met grondig proefschrift op Edwards” (05-06-2019), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron LODE DELPUTTE“Franse relschrijver Éric Zemmour: “We zijn te week geworden”” (26 oktober 2018), De Morgen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be