Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·le·mist
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Griekse woord πόλεμέω póleméo, dat oorlog voeren betekent met het achtervoegsel -ist[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord polemist polemisten
verkleinwoord polemistje polemistjes

Zelfstandig naamwoord

de polemistm

  1. iemand die graag strijd voert in de media
     Vlijmscherp polemist Komrij, geboren in Winterswijk in 1944, maakte naam als dichter en schrijver, bloemlezer, vertaler en criticus.[2]
     Reve was een enthousiast polemist en liet zich zo nu en dan fel uit over vakgenoten. In dit fragment, afkomstig uit correspondentie met luchtmachtpredikant C.B. Dekker, moest schrijver Theun de Vries het ontgelden, die Reves vader had beticht van collaboreren in de oorlog.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Dichter en schrijver Gerrit Komrij (68) overleden” (06-07-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Kevin van Vliet
    “7 redenen om Gerard Reve te lezen” (08/05/2016), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be