Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pol·der·win·ke·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

polderwinkelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
polderwinkelen
polderwinkelde
gepolderwinkeld
zwak -d volledig
  1. winkelen waarbij men de geldende coronaregels wel heel erg soepel interpreteert

Gangbaarheid