Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·koe
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pokoe pokoe's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pokoem

  1. (straattaal) muziek
  2. (straattaal) lied, nummer
    • De rapper moest van zijn manager het podium op met de pokoe die hij had laten schrijven.