Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·e·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks
enkelvoud meervoud
naamwoord poëtica poëtica's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de poëticav

  1. de kunst van het dichten; de kunst van poëzie maken; de regels waaraan een gedicht moet voldoen
    • Een langs-je-neus-weg-kwaliteit noemt hij dat. „Ik hou van poëzie waarin volkse taal wordt gebezigd en tegelijkertijd alle wetten van de poëtica gerespecteerd worden.” [1] 
    • Palmen: "De poëtica is een eerbiedwaardige traditie in de literatuur. [2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. De Telegraaf PAOLA VAN DE VELDE 23 jan. 2017 Deelder trakteert op ’Rotterdamse kost’
  2. HP de Tijd 22/01 | 2010 'Je moet schrijven wat je hart je ingeeft'
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be