[2] pluizerig haar
  • plui·ze·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pluizerig pluizeriger pluizerigst
verbogen pluizerige pluizerigere pluizerigste
partitief pluizerigs pluizerigers -

pluizerig [1]

  1. dat het veel pluizen bevat
  2. van haar dat het dun en droog is en daardoor alle kanten opspringt
    • Iedereen heeft er wel eens last van: springerig en pluizerig haar dat maar niet onder controle te krijgen is. Guhl geeft je de controle terug met deze lijn. De shampoo, conditioner, masker en daily treatment ruiken niet alleen heel erg lekker (zeker niet onbelangrijk), maar ze herstellen de haarstructuur en maakt ruw haar weer glad. [2] 
  3. stoffig, grijs en saai
    • „Tien jaar geleden was het nog groot nieuws als je kon melden dat Katja Schuurman haar borsten had laten vergroten, maar dat is nu niet meer zo. Zelfs vrouwen in linkse, pluizerige kringen gaan naar de plastisch chirurg.” [3] 
82 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]