• plooi·rok·je
  • afgeleid van  plooirok zn  met het achtervoegsel -je
    • [2] dim. tant., vanwege de gelijkenis op een kort rokje met plooien
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord plooirokje plooirokjes

het plooirokjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord plooirok
  2. (schimmels) paddenstoel, Parasola plicatilis   uit de familie Psathyrellaceae  
    • De rand van de hoed van het plooirokje is blauwachtig grijs.