Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plom·perd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plomperd plomperds
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de plomperdm

  1. een binnenwater, gracht, kanaal of vijver
  2. zwemmer
  3. grof, onhandig, onvoorzichtig persoon
Synoniemen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen