Nederlands

 
plantbed
Uitspraak
Woordafbreking
  • plant·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plantbed plantbedden
verkleinwoord plantbedje plantbedjes

Zelfstandig naamwoord

het plantbedo

  1. afgegrensd deel van een tuin of akker waarin men jonge planten laat groeien

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen