• pla·ge·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen plagerig plageriger plagerigst
verbogen plagerige plagerigere plagerigste
partitief plagerigs plagerigers -

plagerig

  1. geneid tot (vriendelijk of zelfs liefdevol) plagen
    • (over de app hear) ‘Happy’ herhaalt geluiden in verschillende toonhoogtes, waardoor het lijkt alsof versies van jezelf je plagerig nadoen. En ‘office’ maakt van je omgeving een monotone geluidsbrij. [1] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Frank Huiskamp 17 mei 2016 NRC
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be