• pla·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord plager plagers
verkleinwoord

de plagerm

  1. iemand die iemand anders kwelt
    • De vervelende jongen was een plager die alle meisjes aan de haren trok. 
  2. iemand die iemand anders op een goedaardige wijze lastig valt
    • Hij is een vrolijke plager die zelf ook wel tegen een grapje kan. 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]