piske
- pis·ke
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | piske | piskes |
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pis
- dim. tant. (figuurlijk) onbeduidende, gemakkelijke zaak
- Vergeleken daarmee is dat een piske.
- Het woord 'piske' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.