• pin·te·lie·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pintelieren
pintelierde
gepintelierd
zwak -d volledig

pintelieren

  1. inergatief uitgaan om bier te drinken
    • Er werd vrolijk gepintelierd die avond. 
24 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be