pinksterweekeinde
- pink·ster·week·ein·de
- samenstelling van pinkster zn en weekeind zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pinksterweekeinde | pinksterweekeindes pinksterweekeinden |
verkleinwoord |
het pinksterweekeinde o
- het lange weekend van Pinksteren
- ▸ Wie het lange pinksterweekeinde elders wilde doorbrengen, was op vrijdag of zaterdag de stad al uit gegaan.[1]
- ▸ Hij verklaart de drukte door het aanstaande Pinksterweekeinde. "Veel mensen gaan dan op een korte vakantie. Aan het einde van de middag mengt het recreatieverkeer zich met het reguliere woon-werkverkeer en dan wordt het druk op de weg."[2]
- Het woord pinksterweekeinde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Drukke avondspits vanwege Pinksteruittocht” (07-06-2019), NOS