• pi·lo·ten·uni·form
enkelvoud meervoud
naamwoord pilotenuniform pilotenuniformen
verkleinwoord pilotenuniformpje pilotenuniformpjes

het pilotenuniform o en v/m

  1. (kleding) de beroepskleding van een vliegenier
     Op de dag dat ouders gevraagd was om op school over hun werk te komen vertellen, was hij onze klas binnengekomen, en terwijl de dokters, ingenieurs, verkoopleiders, geologen, boorplatformarbeiders, loodgieters en radiopresentatoren zichzelf en hun werkplekken voorstelden onder toenemend gejuich van de jeugdige toehoorders die ter plekke besloten wat ze later wilden worden, maar zich vervolgens bedachten, en weer bedachten, bleef papa geduldig in zijn pilotenuniform tegen de muur staan wachten tot het zijn beurt was.[1]
     In december 1995 onderzochten inspecteurs het wrak van het toestel. Zij vonden onder meer het cockpitraam, dat met de piloot wordt weggeschoten bij gebruik van de schietstoel, resten van noodvuurpijlen, een overlevingspakket en een pilotenuniform. Van Speicher geen spoor.[2]
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “„Geen nieuw mandaat VN tegen Irak nodig”” (25 maart 2002), Reformatorisch Dagblad