pikuur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pi·kuur
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pikuur | pikuren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de pikuur v
- spuit of injectie
- ▸ Met de slogan 'Geef de minister een pikuur' werd een delegatie van de actievoerders woensdag kort ontvangen op de kabinetten van federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Laurette Onkelinx, Catherine Fonck, minister van Kind, Jeugd en Gezondheid van de Franstalige Gemeenschap, en Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Steven Vanackere.[1]
- ▸ Ik kookte voor hen. Als ze geen tijd hadden om naar de dokter te gaan, gaf ik hen achter in de keuken een pikuur.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'pikuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pikuur" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron svw“Actieplatform betoogt in Brussel voor gratis griepvaccin” (20/02/2008), De Standaard
- ↑ Weblink bron “"Nand deed zijn ding en zag niet om"” (24/03/2009), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be