piccalilly
  • pic·ca·lil·ly
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘in zuur ingemaakte groente’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • Uit het Engels, waarbij het opmerkelijk is dat de Nederlandse spelling met de "y" op het einde een "Engelser" karakter heeft dan de Engelse spelling met een i op het einde. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord piccalilly
verkleinwoord

de piccalillyv / m

  1. (voeding) geelkleurige, groente saus met azijn en mosterd
    • Twee dikke boterhammen zijn rijkelijk voorzien van kipsla, groene sla en piccalilly-uitjes voor crunchy plezier, en van verrukkelijke pastrami van het Holsteinrund met zuurkool. [3] 
    • Ingeborg ontwikkelt haar ‘frietje stoofvlees’, Marco legt eer in met de door hem gecreëerde piccalilly. En soms hangt ineens Jonnie Boer van sterrenrestaurant De Librije aan de lijn omdat hij friet voor het hele personeel wil hebben. [4]