picador
- pi·ca·dor
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘stierenvechter te paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | picador | picadors |
verkleinwoord | - | - |
de picador m
- ruiter die bij stierengevechten de stier met lansen steekt
- Het woord picador staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "picador" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "picador" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ picador op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be