• per·tang

pertang

  1. (spreektaal) toch
    • 't Is pertang zo simpel als gaat daar liggen. [2]
    • Het wijf van Boerke Seth heeft hem heel de nacht horen roepen: Rosalie, ik ben verdoemd. Ze schrok wakker en heeft Seth geschud, die zei: ik hoor niets. Pertang, zij wel, en dikwijls. [3]
9 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]