• pen·si·on·houd·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord pensionhoudster pensionhoudsters
verkleinwoord

de pensionhoudsterv

  1. (beroep) vrouw die een pension runt
     Toen hij zich bij het pal achter de duinen gelegen logement meldde was zijn gezicht zo opgezwollen dat de pensionhoudster meende dat hij mishandeld was, waarop ze aangaf hem extra goed te zullen verzorgen.[1]
     Ik heb stukken gevonden in de Engelse gedigitaliseerde archieven waar Margreet Stevenson zijn pensionhoudster in Londen en zijn vrouw Deborah in Philadelphia via de pen, in een levendige correspondentie, goed met elkaar overweg konden en dezelfde verzorgende aard openbaarden jegens Benjamin Franklin.[2]
     Twee dochters van Van den Bergh blijken in 1978 te hebben verteld dat zij met hun ouders ondergedoken zaten bij pensionhoudster Jetske Hoeksema. De familie had contacten in het Gooise dorp omdat een nicht een relatie had met een prominent verzetsman daar.[3]
  1. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512
  2. “Benjamin Franklin De Kracht van de attractie” (2023), Uitgeverij Davey Jones Publishing, ISBN 9789464496352
  3.   Weblink bron “Nieuw onderzoek betwist verraad Anne Frank door Amsterdamse notaris” (Dinsdag 22 maart 2022, 18:01), NOS