1. Links een gewone bloem van de Streptocarpus en rechts een pelorie.
  • pe·lo·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord pelorie pelorieën
verkleinwoord - -

de peloriev

  1. (plantkunde) afwijkende bloeiwijze met meer dan één draaisymmetrie, terwijl de bloeiwijze van de betreffende soort gewoonlijk alleen maar één spiegelsymmetrie kent
    • Nog een afwijking is bij haar geconstateerd, n.l. het bestaan van anders gevormde bloemen en wel regelmatige bloemen, òf zonder spoor, òf met vijf sporen, aan dezelfde planten met de gewone bloemen. Linnaeus reeds ontdekte in 1742 deze monsterachtigheid of wonderlijkheid, die hij pelorie noemde, bij een Vlasbek in de buurt van Upsala en sedert wordt zij telkens opgemerkt. [1]
13 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]