• pa·tri·ot·ten·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord patriottentijd patriottentijden
verkleinwoord patriottentijdje patriottentijdjes

de patriottentijdm [1]

  1. tijdperk in de Nederlandse geschiedenis rond het einde van de 18de eeuw
     De lezer die zich de patriottentijd uit zijn vaderlandse geschiedenis herinnert, zal in het eerste deel, „De Patriotten", in de beschreven gebeurtenissen en personen veel bekends vinden, maar de naam zowel als de lotgevallen van de Amsterdamse familie Tavelinck zijn gefantaseerd, al werden de karaktertekening en de levensloop van haar verschillende leden voor een groot deel naar memoires, particuliere brieven en dagboeken beschreven.[2]
     Op de wijs van het Wilhelmus (dat inderdaad bij de terugkomst van de prins voor het eerst weer op de Dam werd gespeeld) was in de patriottentijd een schimplied op Oranje gemaakt; na de bevrijding moest het volk de oorspronkelijke woorden weer leren; het lied was toen een „Oranjelied", geen volkslied.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723