• pa·ter·nal
stellend vergrotend overtreffend
paternal more paternal most paternal

paternal

  1. (familie) vaderlijk, vader-
    «Children might need protection: grown men were better left to stand on their own feet, than to be drilled by a paternal government to walk along lines prescribed.[1]»
    Kinderen hebben misschien bescherming nodig: volwassen mannen zou men beter op hun eigen benen laten staan, dan ze door vaderlijk leiderschap te trainen om langs voorgeschreven lijnen te lopen.
  2. (familie) van vaderszijde
    «John's paternal grandfather immigrated from Poland.»
    Johns grootvader van moederszijde is geïmmigreerd uit Polen.
  1. Sharp McKechnie, William, The New Democracy and the Constitution (1912).