pasten af
- pas·ten af
vervoeging van |
---|
afpassen |
pasten (…) af
- meervoud verleden tijd van afpassen
- Wij pasten af.
- Jullie pasten af.
- Zij pasten af.
- Wij pasten af.
- Het woord pasten af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.