pasten
- pas·ten
vervoeging van |
---|
passen |
pasten
- meervoud verleden tijd van passen
- Wij pasten.
- Jullie pasten.
- Zij pasten.
- Wij pasten.
- Het woord pasten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
pastar |
pasten