Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·ge·le·den
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

pasgeleden

  1. zeer recent
     De vluchtelingen slapen in voormalige gymzalen, kazernes, bejaardenhuizen en nu ook in een tentenkamp. Pasgeleden is er zelfs een groep vluchtelingen op matrasjes te slapen gelegd in het gebouw van de Migratiedienst zelf."[1]
     Er was bij andere ministers pasgeleden grote ergernis dat de zomermaanden onvoldoende zijn gebruikt om de testcapaciteit op orde te krijgen[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Zweden en Denen vrezen chaos bij de Öresundbrug” (12-11-2015), NOS
  2.   Weblink bron “Waarom het nu (wel) knettert in Ruttes coronacrisismachine” (15-11-2020), NOS