• pa·ro·ti·tis
  • afgeleid van het Griekse woord voor oor 'ootos' met het voorvoegsel para- met het achtervoegsel -itis
enkelvoud meervoud
naamwoord parotitis -
verkleinwoord - -

parotitis

  1. (medisch) bof, ontsteking van de parotis (speekselklier in mond)