Nederlands

 
parlementsgebouw Boedapest
Uitspraak
Woordafbreking
  • par·le·ments·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parlementsgebouw parlementsgebouwen
verkleinwoord parlementsgebouwtje parlementsgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het parlementsgebouwo

  1. (politiek) bouwwerk waarin de volksvertegenwoordiging vergadert
     De afgelopen dagen gingen bijna zestig gebouwen in vlammen op, waaronder veel winkels en een politiepost. Ook in het parlementsgebouw werden brand gesticht. Vooral in de Chinese buurt werden winkels geplunderd.[2]
     De vicepresident kwam deze week in opspraak omdat lijfwachten van hem een journalist mishandelden. Jason Pinas van de krant De Ware Tijd maakte bij het parlementsgebouw foto's van Brunswijk toen die in zijn auto stapte. Volgens Brunswijk drong Pinas tot in de auto door. Hij was daar niet van gediend en er ontstond onenigheid.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rust lijkt weergekeerd op Salomonseilanden na rellen, drie doden gevonden” (ZO 28 NOVEMBER 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Surinaamse journalisten laten Ronnie Brunswijk twee maanden niet zien of horen” (DO 16 DECEMBER 2021), NOS