paragraaf
- pa·ra·graaf
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderverdeling van tekst’ voor het eerst aangetroffen in 1393 [1]
- met het voorvoegsel para- met het achtervoegsel -graaf [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paragraaf | paragrafen |
verkleinwoord | paragraafje | paragraafjes |
de paragraaf m
- paragraafteken
- onderdeel van een hoofdstuk, een artikel, een wet of een officieel stuk
- beleidsparagraaf, bestekparagraaf, besteksparagraaf, drugparagraaf, slotparagraaf, socialisatieparagraaf
2. onderdeel van een hoofdstuk, een artikel, een wet of een officieel stuk
- Het woord paragraaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paragraaf" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "paragraaf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be