pantry
- pan·try
- uit het Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pantry | pantry's |
verkleinwoord |
- klein keukentje (op kantoor of in een vliegtuig) geschikt voor het maken van warme dranken en kleine maaltijden
- ▸ De pantry waar nog restanten staan van de kerstborrel en een kop soep waar inmiddels paddenstoelen op groeien, mag best nog even worden schoongemaakt voor de zomer.[2]
- ▸ Behalve de verbouwing van kantoorruimten en aanpassingen aan de technische installatie moeten er ook een pantry en een toiletvoorziening worden aangebracht. Deze voorzieningen op de begane grond zijn niet bereikbaar in verband met de beveiliging van het steunpunt van de politie.[3]
- ▸ Een collega bracht de moeder met het kind naar de pantry van het vliegtuig, ‘waar ik de baby borstvoeding gaf’, zegt Organo, die zichzelf beschrijft als een voorstander van borstvoeding.[4]
- provisiekamer
- Het woord pantry staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pantry" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ pantry op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Hoe overleef je de langste dag van het jaar op je werk?” (21-06-2018), Tubantia
- ↑ Weblink bron Ronald Vrugteman“ViaVie Welzijn en Avedan
bij elkaar in gemeentehuis Rijssen” (02-07-2018), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Stewardess geeft borstvoeding aan baby van passagier” (10-11-2018), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be