panopticum
- Geluid: panopticum (hulp, bestand)
- pa·nop·ti·cum
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘wassenbeeldenspel’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van het Griekse 'optès' ziend met het voorvoegsel pan- en met het achtervoegsel -icum [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | panopticum | panoptica panopticums |
verkleinwoord | panopticumpje | panopticumpjes |
- Het woord panopticum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "panopticum" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "panopticum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ panopticum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be