• pa·na·che·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kandidaten van verschillende partijen op één lijst zetten’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • uit het Frans met het achtervoegsel -eren[2]

panacheren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
panacheren
panacheerde
gepanacheerd
zwak -d volledig
  1. (politiek) leden van verschillende politieke partijen die bij verkiezingen op één lijst zetten
  2. (politiek) één stem verdelen over meerdere partijen
    • ‘De grootste tekortkoming van ons kiessysteem is dat de kiezers geen stem hebben bij de coalitievorming. Zo raken ze gefrustreerd en haken ze af.’ Dat zegt professor Lode Vereeck (UHasselt). De liberale senator breekt een lans voor het panacheren, waarbij een kiezer zijn stem kan verdelen over kandidaten van verschillende partijen. [3] 
    • "Dus hang ik affiches op van beide partijen, ik kan immers niet kiezen." Als het van Nevraumont afhangt moet het panacheren, het stemmen op meerdere partijen, maar snel weer ingevoerd worden. "Gemeenteraadsverkiezingen gaan eerder over personen dan over partijen. Het is eigenlijk ondoenbaar om je keuze te beperken tot één partij." Panacheren is dan wel wettelijk verboden in het stemhokje, voor het eigen vensterraam maakt Nevraumont zijn voorliefde voor een "meerpartijenkeuze" wel duidelijk.[4]