pakwerk

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  pakwerk    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pak·werk

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  pak ww  en  werk zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	pakwerk	pakwerken
verkleinwoord	pakwerkje	pakwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het pakwerk o

1. handeling waarbij een hond helpt met het voltooien van een arrestatie door de politie

   • De oefeningen variëren van pakwerk waarbij de hond helpt met het voltooien van een in scene gezette arrestatie, tot opsporen van vermiste personen en het weigeren en negeren van aangeboden lekkernijen. Ook moeten ze over een schutting van 2,5 meter springen en een brede sloot overbruggen.  
   • Sinds enige tijd echter, rennen er ook andere viervoeters over het terrein aan de Wheeweg. Golden retrievers, chihuahua's, jack russels, maltezer leeuwtjes, shelties en andere rassen die niets moeten hebben van pakwerk, bewaken, aanvallen en verdedigen door hun 'stoere soortgenoten'. Ze komen als puppy om te leren luisteren, netjes aan de riem of naast de fiets te lopen, niet te bedelen en blaffen of zich vervelend te gedragen tegenover andere honden en mensen. Kortom, ze worden getransformeerd tot brave welopgevoede honden.  
   • Het Haarles Feest wordt donderdagavond officieel geopend op het feestterrein van de familie Nahuis aan de Kerkweg. De formule: 's middags activiteiten als kermis, beachvolleybal, schapen drijven en pakwerkdemonstraties, 's avonds feest met muziek.  

2. (waterbeheer) oeververdediging van rijshout

   ▸ ⧖ Sinds het begin van den dijkaanleg hebben de oeververdedigingen hoofdzakelijk bestaan uit pakwerk, gemaakt uit Kaoliang, dat is een graansoort, waarvan de stengel veel overeenkomst met het gewone riet vertoont. ... Het pakwerk wordt gedurende de laagwaterperiode aangebracht en bestaat uit afwisselende lagen Kaoliang en aarde.

Gangbaarheid

• Het woord pakwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pakwerk" herkend door:

91 %	van de Nederlanders;
87 %	van de Vlamingen.