moderne pagaai
 
traditionele houten pagaai
  • pa·gaai
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘roeispaan’ voor het eerst aangetroffen in 1724 [1]
  • van Indonesisch pengayuh [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pagaai pagaaien
verkleinwoord pagaaitje pagaaitjes

de pagaaim [3]

  1. een peddel voor een kano, met één blad, waarbij je twee handen gebruikt voor de voortstuwing
    • Vier zomers later schreef ik, vreemd genoeg opnieuw in mijn ouderlijk huis, de novelle De gebroken pagaai. Als ik die nu teruglees, lijkt het wel een oefening in soberheid, vergeleken bij de intellectuele grootspraak van Bejaardentehuis op het Dak van de Wereld. [4] 
    • De half in Canada wonende journalist , die eerder naar de Zuidpool skiede en de Mount Everest beklom, is een beetje de Floortje Dessing van het klimaat, maar dan meer geëxalteerd. Bernice likt aan het ijs, Bernice duikt, zwemt met haaien, pagaait en seilt ab. De woorden wow en amazing liggen haar in de mond bestorven. Tegelijkertijd is dat elan en de mogelijkheid tot identificatie voor sportieve wereldverbeteraars ook een beetje de zwakke stee van de hele onderneming, die staat of valt met de geloofwaardigheid. [5] 
26 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[6]