• paar·den·stront
enkelvoud meervoud
naamwoord paardenstront
verkleinwoord

de paardenstrontm

  1. ontlasting van een paard
     Nu de rijtoer van de koetsen is geweest, kan het opruimen langs de route beginnen. Gemeentewerkers ruimden meteen na het passeren van de stoet de paardenstront op; dat laten paarden nou eenmaal achter. Jeroen Wollaars legde het vast.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Prinsjesdag van minuut tot minuut” (Dinsdag 20 september 2011, 16:15), NOS