Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paan·der
Woordherkomst en -opbouw
  • [1]: Frans panier.
  • [2]: iemand die iets in pand heeft.
enkelvoud meervoud
naamwoord paander paanders
verkleinwoord paandertje paandertjes

Zelfstandig naamwoord

de paanderm

  1. tenen korf of mand
    • Aan de voeten heeft ze klompen en onder de arm een metalen paander of boodschappenkorf. 
  2. (Drenthe) iemand die een openbare verkoping leidt
    • Het wild werd na de oudejaarsdrijfjacht bij opbod verkocht door paander Jans Schepers. 
Schrijfwijzen
Anagrammen

Gangbaarheid

13 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be