(klemtoonhomogram)

  • over·wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overwerken
werkte over
overgewerkt
zwak -t volledig

óverwerken

  1. inergatief meer of langer werken dan bepaald was
  2. overgankelijk zo bewerken dat het over iets uitsteekt
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overwerken
overwerkte
overwerkt
zwak -t volledig

overwérken

  1. wederkerend zich ~: zich afmatten, te veel werken en daardoor de gezondheid benadelen

de overwerkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord overwerk
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]