• over·man
enkelvoud meervoud
naamwoord overman overlieden
overlui
overmannen
verkleinwoord - -

de overmanm

  1. (beroep) leider (van een gilde)
vervoeging van
overmannen

overman

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overmannen
    • Ik overman. 
  2. gebiedende wijs van overmannen
    • Overman! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overmannen
    • Overman je? 
52 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[2]