overkoepelen
- over·koe·pe·len
- samenstellende afleiding van over (bijwoord) en koepel (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en dat een (werkwoord) vormt
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overkoepelen |
overkoepelde |
overkoepeld |
zwak -d | volledig |
overkoepelen
- overgankelijk (bouwkunde) met een koepelconstuctie overdekken
- De open carré in het midden van het gebouw is met glas overkoepeld en biedt nu een zonovergoten plek aan de bibliotheek.
- overgankelijk overdrachtelijk onder een grotere organisatie onderbrengen
- Bij de Federatie zijn ook een aantal Antwerpse gilden aangesloten die niet dadelijk overkoepeld zijn door een van de verbonden die aangesloten zijn bij de Federatie.
- Het woord overkoepelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overkoepelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be