overhebben
- Geluid: overhebben (hulp, bestand)
- over·heb·ben
- samenstelling van over en hebben
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overhebben |
had over |
overgehad |
onregelmatig | volledig |
overhebben
- na alles gebruikt te hebben wat nodig is toch nog meer hebben, kunnen missen
- Na alles gekocht te hebben wat hij nodig had, had hij nog 500 euro over.
- een ander iets willen geven of iets voor iemand anders willen doen
- De moeder had alles over voor haar kinderen.
- Het woord overhebben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overhebben" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be