Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·va·ren·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvarende opvarenden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de opvarendev / m

  1. iemand die op een schip vaart
    • De geredde opvarenden zijn aan wal gezet. 
     Een migrantenboot met 61 inzittenden is omgeslagen in de Atlantische Oceaan, ongeveer 250 kilometer ten zuiden van Gran Canaria. Zeker 26 opvarenden zijn vermist, onder wie zes baby's. Zeker één persoon is omgekomen.[1]

Werkwoord

vervoeging van: opvaren
verbogen vorm: opvarendee

opvarende

  1. verbogen vorm van opvarend, het onvoltooid deelwoord van opvaren

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Migrantenboot kapseist ten zuiden van Gran Canaria, 20 volwassenen en 6 baby's vermist” (26 april 2022), NOS
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be